Artikelen

De invloed van orthografie op verleden tijdsvorming door zwakke lezers

Auteurs

  • Annemarie Kerkhoff Utrechts instituut voor Linguistiek - OTS, Universiteit Utrecht
  • Elise de Bree Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleiding, Universiteit van Amsterdam
  • Ilse Hoeben Utrechts instituut voor Linguistiek - OTS, Universiteit Utrecht
  • Arieke Vreugdenhil Utrechts instituut voor Linguistiek - OTS, Universiteit Utrecht

Samenvatting

In dit onderzoek werden morfofonologische vaardigheden van normale en zwakke lezers vergeleken. Specifiek werd de invloed van orthografie op de vervoeging van de verleden tijd bekeken bij 8- tot 11-jarige normale en zwakke lezers. Deze groepen lezers kregen bestaande werkwoorden en pseudo-werkwoorden gepresenteerd in de infiniefvorm (bijvoorbeeld blaffen of taven), waarna hen gevraagd werd de verleden tijdsvorm te produceren. Er is onderzocht of kinderen de juiste vorm van het suffix (-te of -de) selecteerden, op basis van de stemhebbendheid van de mediale obstruent. Ook is onderzocht of kinderen gevoelig waren voor de relatie tussen klinkerlengte en stemhebbendheid in het Nederlands, door pseudo-woorden aan te bieden die verschillen in de mate waarin ze het Nederlandse patroon volgen. Tot slot werd bekeken of auditieve presentatie van de werkwoorden mét het bijbehorende schriftbeeld (waarbij dus ook letters als ‘f’ of ‘v’ zichtbaar waren) leidde tot meer correcte verleden tijdsvormen dan alleen auditieve presentatie van de werkwoorden.

De resultaten laten geen verschillen zien tussen de normale en zwakke lezers in het aantal correct vervoegde werkwoorden. Beide groepen zijn beter in staat correcte verleden tijden te maken van bestaande dan van pseudo-werkwoorden. Daarnaast zijn beide groepen gevoelig voor subtiele fonotactische patronen: kinderen maken meer correcte verleden tijdsvormen als de pseudo-werkwoorden het Nederlandse patroon volgen. Ook maakten beide groepen meer fouten met stemloze dan stemhebbende mediale obstruenten (zoals in blaffen – *blafde). De normale lezers presteerden echter beter in de vervoeging van bestaande werkwoorden wanneer het schriftbeeld werd toegevoegd, in tegenstelling tot de zwakke lezers die hier niet van profiteerden. Deze resultaten laten zien dat de (morfo-)fonologie van de zwakke lezers (op deze leeftijd en taak) niet verschilt van de normale lezers, maar dat ze minder gebruik kunnen maken van de orthografie. Dit wijst erop dat niet de fonologische verwerving als zodanig aangetast is bij slechte lezers in deze leeftijdsgroep, maar dat de integratie tussen (morfo-)fonologie en orthografie anders verloopt.

Gepubliceerd

2014-04-03

Nummer

Sectie

Artikelen